De stopopdracht is geen examenonderdeel meer:
Bij de stopopdracht is het de bedoeling dat je zo kort mogelijk achter een ander voertuig, aan de linker of rechter kant van de weg, stopt om daarna vooruitrijdend weer weg te kunnen rijden.
Stoppen kan zowel aan de rechter- als aan de linkerkant van de rijbaan. Je bent hierbij zelf verantwoordelijk voor de keuze van een veilige plaats.
Tips:
- Stop op het moment dat jij de banden van het voertuig voor je de grond nog kunt zien raken.
- Kies een plek waar je makkelijk ruimte hebt om vooruit in te rijden en redelijk recht achter het voertuig te kunnen staan. (minimaal 2 auto`s ruimte)
Uitvoering:
- Scan de omgeving af opzoek naar een geschikte plaats om te stoppen.
- Spiegelen wat er voor verkeer aanwezig is om de auto.
- Geef richting aan.
- Begin met afremmen.
– Probeer hiermee het verkeer zo min mogelijk te hinderen. Dus wanneer er veel ruimte is stuur dan eerst naar rechts of links en rem dan af.
- Zet de auto zonder schokken stil.
- Rijd aaneensluitend weer weg.
– Je hoeft niet te wachten op een teken van de instructeur/examinator om weer weg te rijden.
Meest gemaakte fouten:
- – Niet achter je kijken voordat je gaat stoppen.
- – Geen richting aangeven.
- – Te vroeg snelheid minderen.
- – Te ver van de auto stoppen.
- – Te dicht op de auto stoppen.
- – Geen richting aangeven met wegrijden.
- – Niet de juiste kijkvolgorde aanhouden met wegrijden.
- – Te weinig tijd nemen om een plek te zoeken.